Diafragma

Het diafragma bepaalt de grootte van het gat waardoor licht op de sensor komt. Het is een (technisch) onderdeel binnen een lens waarmee de opening van de lens verkleind kan worden.

Het diafragma bestaat uit een ring van een aantal lamellen. Door ze te verdraaien wordt een vrijwel cirkelvormige opening in het midden van de lens kleiner of groter. De stand wordt weergegeven in ‘Stops’, een getallenreeks die telkens ongeveer een factor 1.4 groter is:

1 – 1.4 – 2.0 – 2.8 – 4.0 – 5.6 – 8 – 11 – 16 – 22.

Eén Stop naar rechts in de reeks halveert de hoeveelheid licht, één Stop naar links verdubbelt die hoeveelheid. 

De eerste (laagste) waarde is een vast gegeven van een bepaalde lens: het is de maximale hoeveelheid licht die de lens kan doorlaten. In de praktijk beginnen zeer lichtsterke lenzen bij 1.2, ongeveer een halve stop, tussen 1.0 en 1.4 in. Dus, hoe kleiner het laagste getal in de reeks is, hoe meer licht er doorheen kan. Maar ook hoe groter de diameter van de lens is. Het nut van een grote maximale lensopening is dat je gemakkelijker foto’s maakt bij weinig licht of met een korte sluitertijd. Nadelig zijn grootte, gewicht en prijs.

De primaire functie van het diafragma is het doseren van de hoeveelheid licht die bij een opname op de sensor valt. Tegelijkertijd is het het belangrijkste instrument voor de sfeer in je foto omdat het bepalend is voor de scherptediepte

Naast deze twee functies heeft het diafragma invloed op de kwaliteit van de afbeelding door de lens. Bij volledige opening (laagste diafragma getal) wordt de scherpte aan de randen van de foto minder, in de hoeken is sprake van lichtafval en vervorming neemt toe. De beste kwaliteit van een lens krijg je doorgaans bij een stand ergens voorbij het midden. Bij een lichtsterke lens is dat tussen 5.6 en 8, bij een weinig lichtsterke lens iets hoger. Uiteraard is een goede lens zo gemaakt dat je bij volledig geopend diafragma uitstekende opnames krijgt.

De achtergrond van de eigenaardige reeks diafragma waarden is afkomstig uit de natuurkunde: de hoeveelheid licht die door een een (ronde) opening kan is evenredig met de oppervlakte er van, ofwel met de straal in het kwadraat. Als de straal (en daarmee ook de diameter) verdubbelt, gaat er vier keer zoveel licht doorheen.

Echter, de lensopening wordt in die getallenreeks juist steeds kleiner. Dat komt omdat voor het gemak de notatie wordt ingekort. Eigenlijk is het telkens de brandpuntsafstand (f) van de lens gedeeld door die getallen.  Dus: f/1 – f/1.4 – f/2.0, etc.. Dit is echt een maat voor de grootte van het gat waardoor het licht op de sensor valt.

Bij een 50 mm lens met f/2.0 op een full-frame camera is de diameter van het gat ongeveer 25 mm (=50/2.0). BIJ een 50 mm lens met f/1.4 is het gat zo’n 36 mm. Daarmee wordt de lens groter en zwaarder.

Hier ligt ook de reden dat telelenzen doorgaans een kleinere lensopening hebben. Immers, zou je een lens willen hebben van 200 mm en f/1.4, dan moet de diameter ruim 14 cm zijn. In principe kan het, maar het is niet te tillen en niet te betalen. Voor langere brandpuntsafstanden zie je dan ook dat het maximale diafragma in de praktijk juist kleiner wordt.